De verboden voetbalwedstrijd te Blokzijl – Rechtzitting(1)

       Bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 30 april 1931

De verboden voetbalwedstrijd te Blokzijl.

Behandeling van de bekende en veelbesproken zaak voor de Zwolsche Rechtbank – Verdachten  ontkennen de veldwachter Hoedemaker gemolesteerd te hebben. – Wat getuigen over het optreden van den veldwachter verklaren.

De verboden voetbalwedstrijd te Blokzijl. Behandeling van de bekende en veelbesproken zaak voor de Zwolsche Rechtbank – Verdachten ontkennen de veldwachter Hoedemaker gemolesteerd te hebben. – Wat getuigen over het optreden van den veldwachter verklaren.

GROOTE PUBLIEKE BELANGSTELLING

Het is nu al weer een half jaar geleden, dat te Blokzijl een poging werd gedaan om op Zondag een voetbalwedstrijd te spelen, welke poging, zooals men weet, in een algemeens vechtpartij is geëindigd. Omtrent de oorzaak van deze ongeregeldheden en die, welke er na- volgden, liepen de meeningen uiteen. Eenerzijds beweerde men met nadruk, zooals bekend is, dat de politie, in casu veldwachter Hoedemaker, ongemotiveerd en zeker te- hardhandig zou zijn opgetreden, en van den anderen kant wordt dit tegengesproken met de bewering, dat Hoedemaker door het provoceerend gedrag van eenige voetballers en omstanders, tot daadwerkelijk optreden werd genoodzaakt. Het gevolg was een algemeene kloppartij, waarbij aan beide kanten klappen vielen, die nogal zijn aangekomen, en tengevolge waarvan Hoedemaker zich onder medische behandeling heeft moeten stellen. Zooals men zich herinneren zal was de verontwaardiging over dit politioneele optreden bij een bepaald deel der bevolking zeer groot, en men heeft hieraan kiacht trachten te geven, door een hetze tegen den burgemeester op touw te zetten, waardoor diens naam en eer werden aangetast. Het is vooral deze hetze geweest, die bij een deel der bevolking gretig gehoor heeft gevonden, daarbij voorgelicht door een niet van sensatie-smette-vrjje pers. Te, Blokzijl vertoonden de raadsvergadering het beeld dezer vertroebeling. Tegenstanders deden elkaar op deze bijeenkomsten verwijten, die, op zijn zachtst uitgedrukt, niet door den beugel konden en zeker kwetsend waren voor degenen, aan wier adres ze werden gericht. Van al deze aantijgingen en verweren hebben we onze lezers uitvoerig en naar onze meening volkomen objectief, op de hoogte gehouden.

Vandaag werd de nasleep van deze relletjes en verdere onaangenaamheden, voor de Zwolsche rechtbank behandeld. Dat het een half jaar moest duren, alvorens deze zaak in behandeling kon worden genomen, moet toegeschreven woeden aan de omstandigheid, dat de verdediger, mr. J. E. W. Duys, wegens familieomstandigheden, van een eerdere behandeling uitstel had gevraagd, dat door de rechtbank was verleend. Door het O.M zijn zes verdachten en 9 getuigen gedagvaard.

DE VERDACHTEN

Aan vijf der beklaagden, t.w. P. K., R. K., H. K., D. B. en B. O. is o.m. ten laste gelegd, dat zij te Blokzijl op Zondag 19 October 1930, op een feitelijk voor ieder toegankelijk voetbalterrein en ten aanschouwe van een groot aantal personen en in het bijzijn van nog drie andere veldwachters, geweld hebben gepleegd tegen den gemeenteveldwachter Jan Hoedemaker. Beklaagden, niet tot de spelers, maar tot de toeschouwers behoorende, hebben ander luid geroep en geschreeuw de orde verstoord. Zij zijn met anderen het speelveld binnengedrongen en hebben in samenwerking met elkander en met anderen handelende, met opgeheven vuisten tegen Hoedemaker, die zich op het speelveld bevond, opgedrongen en hebben H. geslagen, gestompt, hem gewelddadig aangegrepen en zijn hem op den rug gesprongen. Zij hebben hem tegen den grond gewerkt en getracht hem met geweld zijn klewang te ontrukken. Toen hij op den grond lag, hebben verdachten hem bloedend verwond. P. K. en R. K. wordt verder afzonderlijk ten laste gelegd, dat zij zich te zamen en in vereeniging, althans ieder voor zich, met geweld tegen Hoedemaker hebben verzet. P. K. heeft daarbij met geweid Hoedemaker bij den arm gegrepen en nadat beiden op den grond waren terecht gekomen, heeft K. getracht den veldwachter zijn klewang te ontrukken, terwijl de verd. R. K. den veldwachter met geweld op den rug sprong en dezen vastgreep, waardoor de veldwachter ha de vrijheid van bewegen werd belemmerd. De zesde verd., Z. Jr., is beschuldigd, dat hij opzettelijk gewelddadig veldwachter Hoedemaker met zooveel kracht een stoot heeft gegeven, dat de veldwachter pijn ondervond.

DE GETUIGEN

Als getuigen zijn door de O. M. opgeroepen:

Jan Bolt en Jan Kremer, beiden rijksveldwachters te Steenwijk; J. Hoedemaker, gemeente-veldwachter; Siemen Mooiweer, vischventer; Michiel Lok, arbeider; Wiecher Zootjes, tuinder en Anthonie v. d. Gronde, rijksveldwachter, allen wonende te Blokzijl; Anne Dolstra, chauffeur, Oldemarkt en Willem v. d. Duim, rijksveldwachter te Nunspeet.

Door de verdediging waren de volgende personen als getuigen a décharge opgeroepen: H. J. Bulten, burgemeester: K. Zootjes, eervol ontslagen nachtwacht; W. Hettema, med. docts. arts; J. van Ens, hotelhouder; G. A. Smit, aannemer; H. Schaap, smid; H. Regeling, voorz. Gecombineerde Vischventersvereeniging van Nederland; W. Poeles, metselaar; H. Klinkert, groenten- en fruithandelaar; B. J. Prins, brood-, koek- en banketbakker; W. Hollander, veehouder; K. de Lange, veehandelaar; J. Ennik, dekknecht stoomboot “Major”; J. Mooiweer, vischhandelaar; St. Oosten, mattenmaker; A. G. A. de Vries, werkzaam in het houtbedrijf; R. C. de Vries, tuinbouwchef; P de Klein, melkcontroleur; P. de Lange, kaasmaker; C. de Lange, afdeelingschef Landbouwbank; Arent Bunt, veehouder; Jan Bunt, idem; Arend Kielstra, idem; K. A. Barneveld, houtbewerker, H. Hoogeveen, arbeider; Jan Mooiweer, vischhandelaar; H. R. Woud, aanvoerder voetbalclub B.V.C. Blokzijl; J. Regeling, midvoorspeler B.V.C.; W. Bakker, eerevoorzitter B.V.C., consul N.C.V.B., allen te Blokzijl woonachtig.

De rechtbank was als volgt samengesteld: president mr. de Muinck; Officier van Justitie mr. van Hasselt; rechters mr. Mercier en mr. van Heyst; griffier mr. van Maanen. De belangstelling op de publieke tribune was buitengewoon groot. Vele leden van de balie woonden de zitting bij.

VERHOOR VERDACHTEN

Allereerst wordt de verdachte P. K. ondervraagd. Verdachts bekent, dat hij op 19 October bij den  bewusten voetbalwedstrijd aanwezig is geweest. Op de vraag van den president of er controle op het terrein was, deelde verdachte mede, dat hij dit niet met zekerheid kon zeggen. President: Wist U niet dat die wedstrijd verboden was?  Verdachte: Nee, edelachtbare, ik wist zelfs Zaterdags nog niet, dat er Zondags gevoetbald werd. Dat hoorde ik eerst Zondagmorgen. President: U wist toch, dat er ‘n kwestie over dien wedstrijd was. Verdachte: Nee, dat wist ik niet. President: Heeft U gezien, dat er, toen de wedstrijd begonnen was, veldwachters op het veld kwamen, die trachten om den bal in beslag te nemen? Verdachte: Ja, edelachtbare. President: Behoorde U tot de spelers? Verdachte: Nee, ik zou eerst invallen, doch dat ging later weer over. President: Heeft U gezien dat Hoedemaker op een gegeven oogenblik den voetbal in handen had? Verdachte: Daar heb ik niets van gezien. President: Was U niet in de nabijheid van Hoedemaker? Verdachte: Ik ben niet in zijn buurt geweest. President: Heeft U Hoedemaker dan niet vastgegrepen? Verdachte: Ja, dat heb ik! President: Dus dan was U toch wel in zijn nabijheid! Bent U naar Hoedemaker toegeloopen? Verdachte: Ik zag Hoedemaker op een gegeven oogenblik naar mij toekomen. Hij was over zijn zenuwen heen. President: Heeft U Hoedemaker niet gezegd, dat hij van den bal af moest blijven? Verdachte: Dat heb ik niet gezegd, ik zag Hoedemaker niet eerder voordat hij op mij afkwam. Verdachte vertelt verder, dat alles zich in een minimum van tijd afspeelde. Toen hij merkte, dat Hoedemaker wilde slaan met zijn sabel, heeft verd. den veldwachter bij den pols gegrepen. President: Heeft U niet geslagen? Verdachte: Nee. President: Heeft U ook niet gestompt? Verdachte: Ook niet. President: Heeft U Hoedemaker verwond? Verd.: Dat zou ik U niet kunnen zeggen, omdat ik dit niet weet. Het is mogelijk, dat het op de een of andere manier door mijn toedoen is gebeurd doordat Hoedemaker viel. Misschien is hij verwond door het gevest van zijn sabel. Verdachte deelt verder mede, dat Hoedemaker, toen hij viel, direct op zijn rug op den grond kwam te liggen. Verdachte heeft hem toen bij den pols vastgehouden totdat een andere veldwachter kwam die hem sommeerde weg te gaan. Verdachte heeft, naar hij zegt, direct aan deze sommatie voldaan. Vervolgens wordt verhoord de verdachte R. K. Deze verklaart ongeveer in denzelfden geest als de vorige verdachte; ook hij is bij den bewusten wedstrijd als toeschouwer aanwezig geweest. Verdachte zegt niet geweten te hebben, dat deze wedstrijd verboden was. Hij heeft gezien, dat, toen de wedstrijd begonnen was, eenige veldwachters het veld opliepen en eveneens achter den bal aanliepen. President: Liepen toen even later de toeschouwers ook het veld op? Verdachte: Ja. President: U liep ook dat veld op, nietwaar? Verdachte: Ja, edelachtbare. President: Waarom liep U nu dat veld op? Waarom liep al dat publiek het terrein op? Verdachte: Omdat er „hoera” geroepen werd (hilariteit). President: Bent U toen niet in de nabijheid van Hoedemaker geweest? Verdachte: Nee. President: Bent U Hoedemaker niet op zijn rug gesprongen? Verdachte: Nee. President: Weet U dat nu wel zeker? Verdachte: Ja, dat weet ik zeker. De volgende verdachte H. K. was eveneens toeschouwer bij den wedstrijd. Ook deze verdachte heeft gezien, dat toen de wedstrijd begonnen was, Hoedemaker o.m. het veld in liep en trachtte om den bal te pakken. President: Dat was toch zeker wel een mooi gezicht? Verdachte: O, ja hoor! Groote hilariteit). President: Waarom liep het publiek het veld in? Verdachte: Omdat Hoedemaker zijn sabel trok. President: Voordat het publiek het veld opliep? Verdachte: Hoedemaker had zijn sabel al getrokken voordat het publiek het veld opkwam. Verdachte zegt, dat hij met den sabel geslagen is. President: Heeft U gezien dat Hoedemaker op den grond lag. Verdachte: Ja, mijnheer. President: Hoe kwam hij op zijn rug te liggen? Verdachte: Dat weet ik niet, edelachtbare. President: Heeft daar een van de anderen niet aan meegeholpen? Verdachte: O, neen, mijnheer, geen één. Hoedemaker is gevallen en lag direct op zijn rug. Verd. K. is toen naar Hoedemaker toegelopen en heeft hem bij den pols gepakt en op den grond gehouden. De Officier van Justitie: U verklaart dus dat de eerste verdachte K. naar Hoedemaker is toegeloopen. Verdachte: Ja, dat is hij. De Officier: U heeft toch gehoord, dat de eerste verdachte straks verklaarde, dat Hoedemaker naar hem is toegeloopen. Verdachte: K. is op Hoedemaker afgeloopen, doch moest dit wel doen, omdat hij anders met den sabel geslagen was. Hij liep naar den veldwachter toe om diens slagen af te weren. De eerste verdachte K. wordt opnieuw voorgeroepen. Gevraagd wordt of hij op Hoedemaker toegeloopen is. Verdachte ontkent dit echter. — Misschien één stap, dat is mogelijk. — Daar gaat het niet om, zegt de Officier. Verdachte blijft volhouden dat Hoedemaker naar hem toeliep. Hoedemaker kwam er aan rennen als een woedende stier; het was meer dan erg, zooals hij te keer ging. Hij leek wel een briesende leeuw. Ook de laatst gehoorde verdachte blijft verder ontkennen, dat hij Hoedemaker geslagen zou hebben.

President: Heeft U ook niet gezien dat Hoedemaker verwond was? Verdachte: Niets van gezien. Voorts worden nog gehoord de verdachten D. B. en B. O. Ook deze verklaren, dat zij Hoedemaker niet aangevallen hebben. Beide verdachten worden vrijwel dezelfde vragen als tevoren gesteld. De antwoorden luidden allen in gelijken geest. Eén van hen verklaarde, dat Hoedemaker als een krankzinnige over het veld liep. Verschillende rake klappen werden door hem uitgedeeld. Het verhoor van deze verdachten werpt echter geen nieuw licht op deze zaak. Tenslotte wordt nog gehoord de zesde verdachte Z. Jr. één van de spelers. Verdachte had den bewusten wedstrijd meegespeeld. President: Liep Hoedemaker op een gegeven oogenblik samen met U achter den bal aan? Verdachte: Ja, mijnheer. President: Heeft U toen den bal weggetrapt? Verdachte: Ja. President: Heeft U Hoedemaker met kracht een stoot toegebracht? Verdachte: Nee. edelachtbare.

Hiermede is het verhoor der verdachten, die dus allen het hun ten laste gelegde ontkennen, afgeloopen.

Het getuigenverhoor. — Wat veldwachter Hoedemaker verklaart.

De eerste getuige is de veldwachter Jan Bolt, die alleen heeft te verklaren, dat het voetbalveld aan den openbaren weg gelegen is. Getuige weet verder niets van de zaak af aangezien hij op den bewusten Zondag niet te Blokzijl aanwezig was. Verklaring van Hoedemaker. Vervolgens wordt de veldwachter Hoedemaker gehoord. Deze doet een omstandig verhaal van het gebeurde. Getuige is op het terrein gekomen en heeft van te voren — naar hij zegt — den scheidsrechter gewaarschuwd, dat de wedstrijd verboden was en dus niet door mocht gaan. Getuige heeft ook gewaarschuwd, dat hij den bal in beslag zou moeten nemen indien er toch gevoetbald werd. Hoedemaker deelt verder mede, dat hij, toen de wedstrijd begonnen was, het veld is opgegaan om den bal in beslag te nemen. Vrijwel direct daarna stroomde het publiek het veld op. Get. overzag direct de situatie. Men nam een zeer dreigende houding tegen getuige. Het publiek stond met opgeheven vuist, men schreeuwde en tierde. Getuige heeft toen het publiek gesommeerd terug te gaan. Hoedemaker zegt dat hij geroepen heeft ,.Vooruit, terug!” Men voldeed niet aan deze sommatie en nam steeds dreigender houding aan. Getuige heeft o.m. hooren roepen ,,Sla hem dood!” Getuige werd als ‘t ware omsingeld, er ontstond een relletje en men heeft getuige daarop behandeld als in het proces-verbaal omschreven. Getuige Hoedemaker volhardt in alle opzichten bij zijn eerder afgelegde verklaringen. President: Heeft u het altijd goed kunnen vinden met de menschen in Blokzijl? Getuige: Ja zeker. President: Heeft u er nooit moeilijkheden gehad? Getuige: Nee, edelachtbare. Mr. Duys (de verdediger van verdachten): Heeft u zelf niet tegen het publiek geroepen: „Lafaards, ik zal jullie allemaal doodslaan?” Getuige: Dat eerste wel. Mr. Duys: U heeft dus dat woord „lafaards” wel gebruikt. Weet u wel zeker, dat u niet gezegd heeft „ik zal jullie allemaal doodslaan”. ‘Getuige: Ja. . Mr. Duys: Dan zal ik u straks aantoonen dat er menschen zijn die het wel gehoord hebben. Weet u verder niet dat andere veldwachters tegen u gezegd hebben: „Man hoe kom je zoo stom om je sabel te trekken, hoe haal je dat in je hoofd?” Veldwachter: Weet ik niets van. Mr. Duys: Weet u ook niet, dat u op een gegeven moment nog eens uw sabel wilde trekken: tegen een paar kinderen, en de burgemeester toen gezegd heeft: „Dat mag niet”! Getuige: Daar weet ik ook niets van. Mr. Duys: U schijnt altijd nog al stevig op te treden. Heb ik het niet goed gehoord, dat u een ambtenaar ter secretarie in een autobus met den gummistok hebt geslagen omdat hij een sigaret rookte, terwijl dat in de bus verboden was? De president (tot mr. Duys): Ik verzoek u niet te veel van dergelijke vragen te stellen. Ik vind ze niet zoo heel erg belangrijk. Mr. Duys: Mijnheer de president, het zijn vragen om een beetje in de sfeer van dit drama te komen. U kunt van den veldwachter Hoedemaker niet zeggen dat hij een bezadigd optredend man is, Hoedemaker is zelfs buitengewoon ontactisch. Ik stel juist deze vragen om dit aan te toonen. De president: Jawel mr. Duys, doch ik herhaal mijn verzoek. De leiding berust bij mij. Mr. Duys: Daar zal ik mij natuurlijk gaarne aan onderwerpen. Aan getuige Hoedemaker worden nog verschillende vragen gesteld het geheele relletje betreffende. Hoedemaker bleef er bij dat hij zijn sabel getrokken had toen het publiek zulk een dreigende houding aannam. Hij blijft nogmaals desgevraagd bij zijn in het proces—verbaal neergelegde verklaring ten aanzien van de mishandeling door de verdachten.

Nadere getuigen.

De getuige a charge Mooiweer verklaart dat hij gezien heeft dat de veldwachter Hoedemaker zijn sabel reeds had getrokken voordat het publiek het veld opkwam. President: Heeft u dat duidelijk gezien. Getuige: Ja zeer zeker. De getuige Lok verklaarde dat Hoedemaker niet uit zelfverdediging heeft gehandeld. Get. zegt, dat hij gezien heeft dat verdachte K. Hoedemaker op den grond hield. De rijksveldwachter v. d. Gronde als getuige gehoord heeft de heele kwestie bijgewoond. Deze getuige verklaarde dat de scheidsrechter van te voren is gewaarschuwd, dat de wedstrijd verboden was. Mr. Duys voerde nog aan, dat het optreden van het publiek zuiver een reactie was op het ontactisch optreden van Hoedemaker. Getuige v. d. Gronde zegt verder, dat hij wel gezien heeft, dat Hoedemaker zijn sabel trok. Get. heeft niet gezien, dat Hoedemaker met den sabel geslagen heeft. Mr.- Duys. Heeft u zelf ook uw sabel getrokken? Getuige: Nee, bij deze gelegenheid niet. Mr. Duys: Weet u niet, dat u of een ander gezegd heeft tegen Hoedemaker — na afloop van het relletje — „Kerel waar zit je verstand, hoe kwam je er bij om je sabel te trekken”? Getuige: Dat heb ik niet gezegd. Mr Duys: Heeft u het ook niet door een van uw collega’s hooren zeggen? Getuige: Daar herinner ik mij niets van. Mr. Duys: Bent u niet eens bij gelegenheid van een arrestatie door Hoedemaker met een ploertendooder geslagen? Getuige: Hij heeft mij toen niet geraakt doch sloeg langs mijn pet. Mr. Duys: Heeft men het u lastig gemaakt of heeft men u bedreigd bij de bewuste kwestie. Getuige: Het publiek heeft mij niet bedreigd. De veldwachter v. d. Duim te Nunspeet legt een gelijke verklaring af. Ook hij is door het publiek niet bedreigd. Hij heeft wel gezien, dat het publiek een dreigende houding tegen Hoedemaker aannam. Later zag hij dat Hoedemaker op den grond lag. De veldwachter Kremer te Steenwijk vertelt ook niets nieuws. Ook hij geeft een beschrijving van de toedracht van de zaak. Toen getuige vertelde, dat hij Hoedemaker op den grond had zien liggen vroeg mr. Duys aan getuige of deze niet gezien heeft, dat Hoedemaker nog met den sabel heeft geslagen nadat hij op den grond gelegen had. Getuige: Ik heb dat niet gezien. Mr. Duys: Hier achter u zit een verdachte met een lidteeken. Deze verdachte zegt dat hij nadat Hoedemaker op den grond heeft gelegen door dezen met de sabel is geslagen. Er zijn meerderen die dat gezien hebben en dit kunnen verklaren. Getuige: Ik heb het niet gezien. Mr. Duys. Weet, u dat nu wel zoo heel zeker? Getuige: Ja, ik zou zelfs willen zeggen, het is niet mogelijk, want wanneer Hoedemaker geslagen zou hebben nadat hij op den grond lag, zou ik het beslist gezien moeten hebben. Getuige H. Visser heeft gezien, dat Hoedemaker Zootjes een schop heeft gegeven. Getuige begrijpt niet waarom Hoedemaker zoo optrad. President: Veldwachter Hoedemaker is toch niet gek! Die zal er toch zonder reden maar niet zoo op los slaan. Getuige: Ja dat weet ik ook niet.

 

 

Verhoor getuigen a dé charge.

Allereerst wordt gehoord de getuige H. Regeling. Mr. Duys: Heeft u gehoord dat Hoedemaker op dien middag tegen het publiek heeft gezegd: „Lafaards, ik laat jullie allemaal doodslaan”! Getuige: Ja mijnheer dat heb ik precies zoo gehoord. Mr. Duys: . U weet dat zeker niet waar, want Hoedemaker heeft onder eede verklaard dat hij het niet gezegd heeft. Getuige: ik zal altijd bij die verklaring blijven.

Mr. Duys: Hoe vond u het optreden van Hoedemaker. Getuige: Mijnheer de President ik heb een veldwachter nog nooit zoo zien optreden. Hij moet op dat moment beslist een beetje abnormaal van „positie” geweest zijn edelachtbare. Getuige klaart verder, zeer positief, dat niemand Hoedemaker op den rug is gesprongen. Positief heen getuige ook gezien, dat Hoedemaker nadat hij op den grond had gelegen weer in woede is ontstoken en opnieuw met de sabel heeft geslagen. Getuige verklaart voorts dat Zootjes door Hoedemaker geschopt is. Mr. Duys: Heeft Zootjes Hoedemaker niet een duw of zoo iets gegeven? Getuige: Beslist niet. Mr. Duys: Hoedemaker beweert echter dat hij wel een duw of stoot heeft gehad waar hij veel pijn van ondervond Getuige: Hoedemaker kan wel zoo veel beweren, (gelach).

Hierna werd gepauzeerd. Alvorens verder gegaan wordt met het verhoor van de getuigen a décharge wordt de getuige a charge, de veldwachter J. Bolt, voorgeroepen. De Officier van Justitie: Hoe is het verhoor van Regeling Jr., die straks als getuige a décharge gehoord zal worden, afgenomen? Getuige Bolt: Heel gewoon edelachtbare. Mr. Duys: Is er geen pressie op hem uitgeoefend? Getuige: Absoluut niet.

Tijdens het verhoor is Regeling alleen in tegenspraak met zichzelf geweest e daarop heb ik hem er op gewezen, dat hij precies de waarheid had te vertellen. President (tot verdediger): Staat u er op, dat straks Regeling Jr. gehoord wordt? Mr. Duys: Ik wil daar wel van afzien, president. Per saldo Iran ik zijn verklaring missen. Ik wil hier straks ook geen stukken maken en noodelooze incidenten uitlokken. (De verwachting was n.l. dat Regeling Jr. zich aan meineed zou schuldig maken aangezien hij telkens tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd — Red.) De rechtbank besluit dan verder af te zien van het verhoor van den getuige a décharge Regeling Jr.

Daarna wordt gehoord de getuige a décharge J. de Lange. Deze heeft niet gezien, dat Hoedemaker door Zootjes gestompt of geduwd is. Ook. heeft getuige niet gezien dat Hoedemaker geschopt heeft. Get. de Lange zegt. dat Hoedemaker echter buitengewoon ontactvol is opgetreden. „Hij sloeg maar waar hij raken kon”. Get. W. Poeles heeft Zootjes zien vallen. Hoedemaker, die vlak bij hem was, maakte toen een schoppende beweging. Of Zootjes geraakt is weet getuige niet met zekerheid te verklaren. Wel kan hij zeggen, dat Hoedemaker eerst de sabel heeft getrokken, daarna zijn de toeschouwers het veld opgestormd. President: Heeft u behalve verdachte K. en Hoedemaker op een gegeven oogenblik nog meer menschen op den grond zien liggen? Getuige: Neen mijnheer. Mr. Duys: Wat had u voor indruk, dat K. Hoedemaker aanviel of dat Hoedemaker op K. afliep? Getuige: Ja, kijkt u eens, Hoedemaker was aan het slaan, dus die zal K. ook wel hebben willen slaan. Mr. Duys: Wat voor indruk maakte het optreden van Hoedemaker op u? Getuige: Dat was heelemaal verkeerd. Als Hoedemaker niet zoo te keer was gegaan was dit alles niet gebeurd. De volgende getuige is de veehouder Hollander. Mr. Duys: Heeft u gezien, dat Hoedemaker door verdachte K. tegen den grond werd gewerkt? Getuige: Ja. Mr. Duys: Waarom zou K. dat gedaan hebben. Getuige: Ik denk dat K. gedacht heeft: „als ik dat niet doe krijg ik een klap met den sabel”. Mr. Duys: Heeft u gezien dat verdachte Hoedemaker heeft geslagen? Getuige: Daar heb ik niets van gezien. De volgende getuige is de hotelhouder v. Ens te Blokzijl. Mr. Duys: U heeft de vechtpartij tusschen K. en Hoedemaker gezien? Getuige: Ja. Mr. Duys: Was er voor Hoedemaker een reden om K. met den sabel te willen slaan? Getuige: Welnee, maar die Hoedemaker is tot alles in staat. Ik wil u wel zeggen, dat ik Hoedemaker gegrepen had indien K. het niet gedaan had. Mr. Duys: Waarom? Getuige: Omdat ik dacht, dat er moorden zouden gebeuren Mr. Duys: Was u er niet bij. dat Hoedenmaker in die autobus zoo optrad? Getuige: Ja, daar was ik bij. Het was een ambtenaar van de secretarie, die een sigaret zat te rooken. Hoedemaker die ook in de bus aanwezig was, heeft dien ambtenaar toen met een gummistok op zijn kop geslagen, zulks zonder eenig motief. Mr. Duys: Dat weet u toch zeker? De veldwachter Hoedemaker ontkent dat onder eede positief voor de rechtbank. Getuige (met verheffing van stem): Ik geloof niet in een God, maar mijn vrouw ligt in het ziekenhuis en zij zal er blijven als ik hier niet de waarheid spreek.

Dan wordt gehoord de getuige a décharge R. de Vries. Deze getuige legt over de vechtpartij tusschen K. en Hoedemaker eens eensluidende verklaring af als de andere getuigen. Mr. Duys: Heeft U gehoord, dat de Burgemeester tegen het publiek gezegd heeft: „Ik zal jullie allemaal Blokzijl uitdonderen!” Getuige: Dat heb ik niet gehoord. De getuige J. Mooiweer verklaart vervolgens, dat de Burgemeester tegen hem gezegd heeft: „Jij hebt Hoedemaker geschopt”. Getuige B. J. Prins zegt, dat Hoedemaker reeds met zijn sabel aan het slaan was toen nog niemand van het publiek het veld opgeloopen was. Er was geen reden voor Hoedemaker om te slaan. Hij werd door niemand lastig gevallen op het moment, dat hij zijn sabel trok.

Getuige H. Schaap heeft de vechtpartij K. Hoedemaker gezien. Getuige heeft ook gezien, dat K. Hoedemaker bij den pols greep en tegen den grond werkte. , Mr. Duys: Waarom deed K. dat naar Uw meening? Getuige: Vermoedelijk omdat hij dacht, dat die man gevaarlijk werd. Mr. Duys: Welke man? Getuige: Hoedemaker natuurlijk. Getuige J. Ennik legt een eensluidende verklaring als de andere getuigen af. Ook deze getuige zegt met groote zekerheid, dat Hoedemaker zijn sabel trok toen alleen nog maar de spelers op het veld waren. Getuige P. de Klein legt een overeenkomstige verklaring af. Aan getuige A. G. de Vries vraagt mr. Duys of de. wedstrijd openbaar was, waarop getuige antwoordde, dat dit niet het geval was aangezien er bordjes „verboden toegang” stonden Get. heeft voorts niet gezien, dat een der verdachten Hoedemaker op een of andere manier mishandeld heeft.

Getuige Steven Oosten brengt evenmin nieuwe lichtpunten in de zaak. Hij is op het veld gekomen toen de verdachte H. K. van Hoedemaker ‘n klap met de sabel kreeg.

De volgende getuige is W. Bakker Sr., voorzitter van de voetbalclub B.V.C. te Blokzijl. Mr. Duys: Was de wedstrijd, die gehouden werd een openbare match; Had iedereen daar vrijen toegang? Getuige: Nee absoluut niet. Alleen leden en donateurs worden toegelaten. Getuige heeft dit zelf gecontroleerd. Mr. Duys: Als het nu een gesloten wedstrijd was, dan had men toch de veldwachters niet behoeven toe te laten op het veld. Get. Dat vond ik ook, ik heb hen op vriendelijke wijze verzocht het terrein ie verlaten. Drie van de vier aanwezige veldwachters hebben dat toen direct gedaan, alleen Hoedemaker protesteerde en heeft pas na herhaald aandringen het veld verlaten. Getuige zegt voorts, dat de Burgemeester bezwaar had tegen den wedstrijd tegen S.S.C. II. Get. heeft zich toen in verbinding gesteld met den Noord—Centralen Voetbal Bond. Men heeft toen gezegd „de burgemeester zal alleen bezwaar hebben tegen een openbaren wedstrijd. De wedstrijd ging toen als gesloten wedstrijd door.

Mr. Duys: Niemand had dus vrije toegang? Getuige: Nee. Mr. Duys: Dus zij die misschien niet als lid of donateurs op het veld aanwezig waren…

Getuige: Waren inbrekers, (hilariteit).

President: Wie controleerde het of er alleen maar leden en donateurs waren? Getuige: Ik heb zelf van half twee tot tegen twee uur gecontroleerd. Daarna moest ik weg en heb ik een paar anderen gevraagd op te letten. Mr. Duys: Heeft u Hoedemaker nog hooren zeggen: „Lafaards, ik zal jullie allemaal doodslaan”.

Getuige: Nou mijnheer, ik heb gehoord dat hij zeide: „lafaards, ik zal jullie…. ” Hij trok toen zijn sabel, waarop wij de vlucht hebben genomen. Maar hij zal het wel gezegd hebben, hij zei van alles!

Twee der andere veld wachters pakten hem toen bij den arm en leidden hem mee.

Mr. Duys (met nadruk): Oh, ja, is dat zóó in zijn werk gegaan?

De getuigen C. en P. de Lange verklaren vervolgens beiden met groote positiviteit, dat zij hebben gehoord, dat Hoedemaker, met den sabel dreigende, heeft geroepen: ,Lafaards, ik zal jullie allemaal doodslaan”.

Getuige G. A. Smit heeft alleen gehoord, dat Hoedemaker riep „Lafaards, lafaards….”. Het woord „doodslaan” heeft getuige niet gehoord.

Roelof Wout, als getuige a décharge gehoord, heeft gezien dat Hoedemaker Mootjes tweemaal geschopt heeft. Verder verklaart deze get., dat deze wedstrijd niet voor het publiek toegankelijk was, aangezien er bordjes „Verboden toegang” geplaatst waren.

(Zitting duurt voort.)