De verboden voetbalwedstrijd te Blokzijl – Rechtzitting(2)

Bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 01 mei 1931
Klik op de afbeelding om het originele artikel te lezen in PDF formaat

 

De verboden voetbalwedstrijd te Blokzijl. Voortzetting der behandeling voor de Rechtbank te Zwolle voortzetting van het getuigenverhoor, het requisitoir en de eisch van mr. van Hasselt, de verdediging van mr. Duys.

DE UITSPRAAK OP 13 MEI (Vervolg.)

Verder worden gehoord de getuigen a décharge H. Hoogeveen en Arend Bunt.

Mr. Duys (tot getuige Bunt): Heeft u gehoord dat de burgemeester heeft geroepen: „Ik zal jullie allemaal Blokzijl uitdonderen”. Getuige: Ja mijnheer.

Mr. Duys: Het woord „uitdonderen” heeft u toch duidelijk gehoord? Getuige: Duidelijk, ik stond er vlak bij.

Ook getuige J. Bunt verklaart op een vraag van den verdediger, dat hij den burgemeester duidelijk de hierboven vermelde uitdrukking tegen het publiek heeft hooren bezigen.

Verhoor burgemeester Bulten.

Daarna werd als getuige è. décharge gehoord de burgemeester van Blokzijl, de heer Bulten.

Mr. Duys: Ik zou graag van den burgemeester willen hooren op grond waarvan deze de wedstrijd niet heeft goedgekeurd. Burgemeester Bulten: Op grond van de Zondagswet. Mr. Duys: Dus niet op grond van het bepaalde in de politieverordening? Getuige. Nee. Mr. Duys: Dus u hebt geen proces-verbaal tegen de voetbalvereenging laten opmaken? Getuige: Nee. De burgemeester verklaart verder, dat hij er zich over verwonderd heeft, dat Hoedemaker zich op dien dag nog zoo kalm gedragen heeft (gelach en beweging op de publieke tribune). De burgemeester zegt, dat Hoedemaker bij hem is gekomen geheel bebloed. Zijn tuniek was met bloed bespat en dusdanig vernield, dat hij een nieuw pak moest hebben. Mr. Duys: Heeft u op een gegeven oogenblik gezegd: „ik zal jullie allemaal Blokzijl uitdonderen?” Getuige: Nee (beweging). Mr. Duys: Mag ik u er attent op maken dat u onder eede staat en dat er drie getuigen onder eede verklaard hebben dat u het wel gezegd hebt. Getuige: Ik weet niet hoe dat praatje de wereld in komt, doch ik wil u wel zeggen dat ik het voor de eerste maal hoor! Mr. Duys: Heeft u dat woord nog nooit eerder gehoord? U weet dus zeker, dat u het niet gebruikt heeft? Getuige: Ik geloof het niet, ik kan niet anders. … Mr. Duys: Ja, ik geloof het niet ik vraag u of u het gebruikt heeft, ja of neen? Getuige: Nee. Mr, Duys: Dank u wel.

 

Requisitoir mr. v. Hasselt.

 

Te ruim half vijf ving daarna mr. van Hasselt zijn requisitoir aan. Mr. van Hasselt gaat breedvoerig de heele voorgeschiedenis na. Dat de burgemeester den voetbalwedstrijd verboden heeft, was uitsluitend omdat deze redeneerde: „ik heb de leiding in deze gemeente, ik heb het gezag te handhaven”. Spr. is er van overtuigd, dat burgemeester Bulten niet ongenegen geweeest zou zijn medewerking te verleenen. Doch wat is er gebeurd?” Toen de burgemeester de wedstrijd niet goedkeurde heeft men openlijk tegen hem gezegd: „WH zullen dan nog wei eens zien of die wedstrijd niet doorgaat”. Nu doet de verdediger het door de verklaringen van de getuigen a décharge wel voorkomen of Hoedemaker hoogst zenuwachtig is, of Hoedemaker onbetrouwbaar is, of Hoedemaker hoogst ontactisch is opgetreden. Wij kennen Hoedemaker wel anders, aldus spreker, o.m. uit de bekende zaak van den gestolen brandkast. Hoedemaker is een persoon, die niet bang is, wien het niet aan persoonlijken moed ontbreekt. Blokzijl is nu eenmaal in twee kampen verdeeld, de eene partij is voorstander van Hoedemaker, de andere party tegenstander. Het is voor de verdediging natuurlijk buitengewoon gemakkelijk een heele reeks tegenstanders als getuigen è décharge te krijgen, evenals het heel gemakkelijk is om te zeggen, dat Hoedemaker zoo ontactisch is opgetreden. Dat Hoedemaker niet populair is in Blokzijl, zegt nog niets. Men behoeft daaruit nog absoluut niet de conclusie te trekken, dat Hoedemaker verkeerd optreedt in zijn functie. Het feit, dat deze veldwachter niet in den smaak van het publiek valt, is voor mr. van Hasselt eerder een bewijs, dat Hoedemaker zoo goed en precies zijn plicht verricht. Hoedemaker heeft naar de meening van den Officier van Justitie een zeer precies relaas van het gebeurde gegeven. Hij heeft niet meer gezegd dan hij verantwoorden kan. Wanneer hij iets niet precies weet, dan zal hij dat ook zeggen. Wat de getuigen a décharge hier allemaal hebben verklaard, de Officier vindt het niet zoo heel belangrijk, aangezien deze menschen bevooroordeeld tegenover Hoedemaker staan. Mr. van Hasselt kwam tenslotte tot 8e conclusie, dat de verdachten P. K. en H. K. zich aan het hen ten laste gelegde hebben schuldig gemaakt. Wat de eerste verdachte heeft gedaan, acht de Officier het ernstigste geval, doch. ook de andere verdachten hebben z.i. deelgenomen aan dit openlijk geweld tegen den veldwachter Hoedemaker, met uitzondering van den verdachte D. B. Dat verdachten zich onder hen hebben bevonden, die zich tegen den veldwachter Hoedemaker opdrongen, bewijst alleen al het feit, dat èn H. K. en R. K. een klap hebben gekregen met den sabel. De Officier achtte ook op grond van het door Hoedemaker en andere getuigen verklaarde het verdachten ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Tegen P. K. luidde de eisch 6 maanden gevangenisstraf; tegen de andere verdachten eischte de Officier 3 maanden gevangenisstraf. Het bewijs tegen D. Br. is niet geleverd. Hier vraagt de Officier vrijspraak. Tegen den verdachte Z. Jr. eischt mr. van Hasselt f 25 subs. 25 dagen.

 

Pleidooi mr. Duys.

Mr. Duys acht het zeer moeilijk een logisch pleidooi op te bouwen na zooveel getuigenverklaringen, evenals pleiter begrijpt dat het voor den officier moeilijk was zijn requisitoir te nemen. Mr. Duys wil er verder zijn groote teleurstelling over uitspreken, dat de Officier geen gevolg heeft willen geven aan de door inwoners van Blokzijl ingediende klacht tegen Hoedemaker. Hoe is de geest in Blokzijl ten opzichte van Hoedemaker? Pl. wil zich in deze zooveel mogelijk beheerschen en hoopt dat men hem niet zal verleiden tot het doen van zeer onaangename mededeelingen. Laat de rechtbank zich bedenken wat er al reeds jaren te Blokzijl aan hapert. Wat reeds jaren in deze gemeente het gezag ondermijnt. En dat Hoedemaker op het veld het eerst begon met verdachte M., den zoon van den nachtwaker van Blokzijl, acht pleiter zeer typeerend. Mr. Duys zal zich bij deze uiterste rectrictie houden, de rechtbank zal pleiter wel begrijpen. Het is pleiter’s overtuiging, dat bij deze verdachten niet de schuld ligt.  Mr. Duys brengt hulde aan de drie rijksveldwachters voor hun tactvol optreden, dat wel buitengewoon verschilt met het optreden van den gemeenteveldwachter. De rijksveldwachters hebben getoond bezadigde menschen te zijn, doch Hoedemaker heeft geredeneerd „als ik niet vecht tegen die menschen, word ik een bosje radijs!” Het is gebleken, dat de veldwachters het veld zijn opgekomen en van te voren een soort program van optreden in elkaar hebben gezet. Mr. Duys wijst er verder op, dat er te Blokzijl ook zulk een groote tweespalt heerscht wat betreft de geloofsopvattingen. Vele menschen hebben daar den mond vol over God, doch de daden van die menschen zijn heelemaal niet in overeenstemming met die belijdenis. Dit geldt b.v. voor den persoon van den burgemeester, den heer Bulten. Is het wonder, dat er op het oogenblik in Blokzijl vele Christelijke gezinnen zijn, die een groot vraagteeken zetten achter de vraag: „Waar is hier het recht?” Mr. Duys concludeert, dat de Officier van Justitie hier weer van het standpunt uitgaat „de politie heeft gelijk”. Dat blijkt uit alles. Neemt men als voorbeeld, dat drie getuigen onder eede verklaren, dat Hoedemaker gezegd heeft ,,Lafaards, ik zal jullie allemaal doodslaan”. Hoedemaker houdt onder eede vol het niet gezegd te hebben. Waarom wordt Hoedemaker niet wegens meineed vervolgd? Of moeten deze drie getuigen soms wegens meineed vervolgd worden. Hier wordt toch maar een meineed gepleegd! Pleiter gaat breedvoerig de verschillende getuigenverklaringen na en wijst er den Officier met nadruk op, dat eenige getuigen a charge tegen de verklaringen van Hoedemaker in getuigen. Dat zijn nota bene de getuigen gedagvaard door den Officier ,zegt de verdediger. Doch niettegenstaande dit alles wordt de dappere Hoedemaker in alles geloofd door den Officier van Justitie. Op grond waarvan wil de Officier veroordeeling van deze verdachten vragen. Heeft het onderzoek vandaag voor de rechtbank eenig bewijs tegen deze verdachten naar voren gebracht? Pl. gaat een voor een de getuigenverklaringen na en zegt dat er werkelijk geen enkel bewijs tegen deze jongens overblijft. Het feit dat twee der verdachten gewond waren — het eenigste wat overblijft van de getuigenverklaringen — bewijst toch absoluut nog niet, dat zij Hoedemaker mishandeld hebben. Ook de dagvaarding is niet juist. Er wordt b.v. verdachte R. K. ten laste gelegd in het procesverbaal, dat hij Hoedemaker op den rug gesprongen zou zijn, nadat deze op den grond lag. Uit alle getuigenverklaringen is gebleken, dat Hoedemaker op zijn rug lag en door verdachte K. op zijn rug werd gehouden. Hoe is het dan toch ooit mogelijk, dat R. K. Hoedemaker op den rug is gesprongen. Mr. Duys acht in geen enkel opzicht het bewijs geleverd en is er van overtuigd dat de schuld in deze geheel ligt aan de zijde van den veldwachter. De Officier heeft in zijn requisitoir gezegd dat het feit, dat Hoedemaker in Blokzijl niet bemind en onpopulair is, voor hem juist een bewijs is, dat de gemeenteveldwachter zich zoo buitengewoon goed van zijn taak kwijt, zijn plichten zoo precies nakomt. Pleiter vraagt zich af wat dit nu toch voor een redeneering is. Het niet populair zijn van dezen veldwachter is dus het bewijs van zijn juiste plichtsbetrachting? Maar mijnheer de president — roept mr. Duys uit — wanneer de rechtbank dus de consequenties van deze logica aanvaardt dan moeten toch direct alle populaire veldwachters de laan uit, aangezien hun populariteit dan toch volgens deze redeneering een bewijs is van het niet-nakomen van plicht! (gelach). Mr. Duys bespreekt voorts de eisch tegen de verdachten. Die is toch wel buitengewoon zwaar. De officier is er volkomen mee op de hoogte boe de gemoedstoestand van de Blokzijlsche bevolking is, hoe men in Blokzijl over deze heele zaak denkt. Het spijt den verdediger erg, pl. betreurt het zelfs ten zeerste dat de officier niet met een heel enkel woord iets’ van afkeuring in zijn requisitoir heeft gelegd over het optreden van den veldwachter Hoedemaker, dat toch naar zoo duidelijk is gebleken hoogst ontactvol is geweest. De officier had dat op zachte wijze kunnen doen, het was absoluut niet noodig geweest scherpe critiek uit te oefenen, doch een kleine afkeuring m>; tact naar voren gebracht had reeds zoo veel goed kunnen maken. Juist doordat de officier Hoedemaker zoo volkomen in bescherming neemt zullen de gemoederen nog meer verhit worden dan zü reeds zijn. De consequenties van deze houding van den officier zijn volgens pl. niet te overzien, zij zullen tot allerlei excessen in Blokzijl aanleiding geven. Hoedemaker draagt alleen de schuld van het heele drama dat zich afgespeeld heeft. Hij is bij den aanvang van den wedstrijd het veld opgekomen om den bal in beslag te nemen. Hij heeft zich belachelijk gemaakt door als ‘t ware een partijtje voetbal mee te gaan spelen want telkens wanneer hij den bal wilde pakken gaf men deze weer een tikje naar een anderen speler. Hoedemaker moest het toch als niet-voetballer afleggen tegen deze geschoolde spelers. Wat is er toen gebeurd? Toen Hoedemaker den bal niet gauw kon krijgen heeft hij zich boos gemaakt. Dat kan pleiter zich indenken, maar wat mr. Duys ten scherpste afkeurt is, dat Hoedemaker zich zoo boos gemaakt heeft, dat hij zijn sabel getrokken heeft tegen de spelers en toen als een waanzinnige er op ingeslagen heeft. Dit blijkt joch uit alles. Er zijn getuigen die verklaard hebben, dat zij bang waren dat er moorden gebeurden, dat Hoedemaker te keer ging als een dolle stier en een briesende leeuw. Er zijn getuigen, die onder eede met de grootste positiviteit verklaard hebben, dat Hoedemaker op een gegeven oogenblik schreeuwde ,,Lafaards ik zal jullie allemaal doodslaan”. Niettegenstaande al dit bewijsmateriaal wordt alleen de al deze dingen ontkennende Hoedemaker geloofd. Wat alle getuigen hier verklaard hebben is onwaar, er wordt geen waarde aan gehecht. Alleen Hoedemaker spreekt de waarheid omdat hij politie is. Dat de officier tegen verdachte R. K. 3 maanden eischt omdat deze Hoedemaker op den rug gesprongen zou zijn is pl. een raadsel. Iedereen heeft verklaard, dat Hoedemaker op zijn rug lag, zoodat het dus onmogelijk is dat K. hem op den rug gesprongen is. Alleen omdat Hoedemaker volhoudt, dat K. hem wel op den rug gesprongen is wordt het ten laste gelegde bewezen geacht. Pleiter wil aannemen, dat de officier zich hier werkelijk vergist heeft. Dit is niet als grapje of cynisme bedoeld — aldus mr. Duys — doch ik wil aannemen, dat de officier zich in deze vergist heeft daar hem de tijd ontbroken heeft het getuigenverhoor zoo gauw volledig te reconstrueeren. 1 Mr. Duys zegt ten slotte, dat het verdachten ten laste gelegde in geen enkel opzicht bewezen is. Pleiter hoopt dat de rechtbank straks in raadskamer bijeen ook tot deze conclusie zal komen en vraagt vrijspraak voor alle verdachten.

Repliek.

De officier repliceerde zeer kort en bleef het optreden van Hoedemaker rechtvaardigen. Hoedemaker had zijn plicht gedaan. De wedstrijd was verboden en vond toch doorgang, dus moest Hoedemaker hier ingrijpen. Hoedemaker heeft als gemeenteveldwachter het wettelijk gezag te handhaven. Hij heeft dat gedaan, doch werd daarin op ergerlijke wijze belemmerd. Men heeft er Hoedemaker in Blokzijl bij den wedstrijd toe genoodzaakt krachtig op te treden. Mr. Duys zeide een heel andere repliek verwacht te hebben. Het feit dat de officier niets uit het pleidooi van verdediger tracht te weerleggen is voor pleiter duidelijk genoeg. Mr. Duys zegt, dat hij het een aantasten van het intellect van de rechtbank acht wanneer hij op de repliek van den officier nog verder ingaat.

 

De president bepaalde daarna de uitspraak op Donderdag 13 Mei.